Geschiedenis

De geschiedenis van het kasteel van Vorselaar
De bepalende rol van Karel Van Arenberg

Na de godsdienstoorlogen, vol goede moed terug opbouwen ….

Tachtig jaar oorlog had het kasteel getekend. Bovendien wilden de Arenbergers Vorselaar en haar kasteel verkopen. Wat doe je dan ?
De bruid mooi maken…

Bron: Roger Vermeulen, “Verslag onderzoek historische bronnen kasteel Vorselaar”

De geschiedenis van het kasteel van Vorselaar is bij ons weten nooit grondig uitgediept en bestudeerd bij gebrek aan bronnenmateriaal. Via deze bijdrage willen we trachten een licht te werpen op de geschiedenis van dit waterslot tot circa 1700. Later hopen we dan de daaropvolgende driehonderd jaar te kunnen nagaan en toelichten.

De aanleiding tot deze teksten was de vondst in het Arenbergarchief – dat berust op het Algemeen Rijksarchief te Brussel – van een tekening met een plan van het kasteel anno 1645 met bijgevoegd nog enkele relevante archiefstukken. Dit was voor ons een belangrijk ontbrekend stuk in de puzzel. Aangezien we zo zicht kregen op de tekening van de globale puzzel vonden we het de moeite waard om deze inzichten met jullie te delen.

Ik wil jullie meenemen voor een wandeling door de tijd met volgend stramien.

Vooreerst wil ik even stilstaan bij hetgeen tot nu toe reeds bekend was over dit kasteel. Vervolgens focus ik op de toestand van het kasteel voor het bewuste jaar 1645. Daarna bekijken we de hoofdrolspelers anno 1645 met als « gastacteur » pater Karel van Arenberg. Nadien brengt pater Karel zelf ons verslag uit over zijn bezoek aan Vorselaar en de voorgenomen herstellingswerken aan het kasteel. We vervolledigen dit verder met andere archiefvondsten.

Tot slot zullen we dan nog beknopt hernemen wat we uit deze vondsten bijleren in verband met de geschiedenis van deze waterburcht.

Wat tot nu toe reeds bekend was
Wanneer men zich tot nu toe een beeld wilde vormen over het Vorselaars kasteel vóór de grote achttiende en negentiende eeuwse verbouwingen, greep men terug naar de gravure van Franz Ertinger van 1678 in de publicaties van Le Roy en Cantillon.  Deze gravure, die in elke bespreking van de geschiedenis van het kasteel werd overgenomen, werd ook becommentarieerd door Paul Clemen in zijn werk over « Belgische Kunstdenkmäler » uit 1923[1]. Aangezien deze commentaar een uitstekende aanvulling vormt bij de gravure zelf, heb ik deze tekst uit het Duits vertaald. Het deel dat op de gravure betrekking heeft luidt als volgt:

« In de provincie Antwerpen, nabij de stad Herentals, liggen de kastelen van Grobbendonk en Vorselaar. Het eerste behoorde tot het kwartier van Zandhoven, het andere tot het kwartier van Geel. Van het kasteel van Grobbendonk resten er enkel nog de uitgebreide bedrijfsgebouwen van de 17de eeuw. Van Grobbendonk en Vorselaar zijn de gravures uit de 17de eeuw van Ertinger overgebleven die Le Roy en Cantillon in hun werken gepubliceerd hebben. Als we beide gravures naast mekaar leggen zien we een grote gelijkenis in Middeleeuwse bouwstijlen. Daaruit kunnen we besluiten dat beide bouwwerken onder dezelfde condities ontstaan zijn.

Volgens Le Roy behoorde het kasteel van Vorselaar destijds toe aan de beroemde familie van Rotselaar. De gravure van Ertinger toont ons de omgeving van het kasteel in een verwaarloosde toestand. Een houten brug, die op palen rust, leidt over de nog onregelmatige watergracht naar de ingang van de binnenplaats van het kasteel. Deze ingang is in de middellijn van het gebouw gelegen en wordt door een ophaalbrug en een zeshoekige donjon beschermd. Het voorhof is met een hoge, sterke muur omgeven en aan de buitenhoeken door ronde torens geflankeerd. Aan de twee smalle kanten van de ommuring bevinden zich naar buiten toe sterke steunberen die een vooruitstekend, balkonachtig platform schragen. Gelijkaardige steunberen bevinden zich aan de hoeken en aan de zijkanten van het kasteel. Aan de noordoost- en de westzijde bevinden zich twee sterke torens van ongelijke grootte. Boven de voornoemde steunberen aan de zuidoost- en zuidwesthoek springen kleinere torentjes uit. Alle torens zijn rond en sluiten voor drievierde bij de ringmuur aan. Een eenvoudig zadeldak, met aan de beide smalste kanten een schilddak, bedekt het eigenlijke kasteelgebouw. »

De toestand van het kasteel voor 1645
In het Groot Kastelenboek van België schrijft Jaak Janssen dat er verondersteld wordt dat het kasteel uit een Romeinse villa zou ontstaan zijn. Hij stelt zich de vraag of er in de Romeinse tijd misschien een oude baan of « diverticulum » was van Antwerpen naar Turnhout, waarlangs een eerste vestiging tot stand kwam.[2] Lokale toponiemen zoals « de Heirbaan » en de destijds vlakbij het kasteel gelegen afspanning « de Keulse Kar » zouden deze thesis kunnen bevestigen.

Volgens A. Van Olmen [3] dateert het kasteel van Vorselaar vermoedelijk van rond 1270. Het was de familie van Rotselaar die het bouwde en vervolgens tot in zestiende eeuw bewoonde. Omdat Isabella van Rotselaar als laatste naamdraagster kinderloos overleed kwam Vorselaar in 1528 aan haar neef Cornelis van Bergen. Deze maakte het in 1555 over aan Jan van Ligne,baanderheer van Barbancon, de man van zijn zuster Margaretha van der Marck, gravin van Arenberg.  Op deze wijze kwamen dorp en kasteel in handen van Arenberg en zouden het blijven tot aan de verkoop in 1663 aan Jan Proost. We merken op dat tot in dit jaar 1663 er nooit sprake was van verkoop, enkel van vererving of overdracht via testament. Ook nadien blijft verkoop hoogst uitzonderlijk : slechts in 1716 vond er een verkoop plaats aan de Antwerpse notabele Philippe Louis de Pret. Vanaf dat jaar tot heden ten dage kwam het kasteel via huwelijk in handen van de familie van de Werve en uiteindelijk de familie de Borrekens.

Details over het kasteel duiken pas op omstreeks 1578. Het was het begin van de Tachtigjarige Oorlog, die zou duren tot 1648. Op 30 januari 1648 werd te Munster het beroemde vredesverdrag gesloten. Het was een van de mijlpalen in de territoriale opdeling van Europa en betekende ook het formele einde van de Tachtigjarige Oorlog die de Noordelijke Nederlanden tegen Spanje hadden uitgevochten. Inderdaad : de strijd was van lange duur geweest: tachtig jaren, sedert de Beeldenstorm van 1566 tot 1648, enkel onderbroken door het Twaalfjarig Bestand dat gold tussen 1609 en 1621 toen Albrecht en Isabella onze landvoogden waren.

Zoals andere Kempische dorpen had Vorselaar veel te lijden van deze Tachtigjarige Oorlog. Herhaaldelijk kwamen we in oorlogsgebied te liggen, werd het dorp geplunderd door troepen van beide zijden en moesten zware betalingen gebeuren om nog erger te voorkomen. Vorselaar dat sedert 1560 toebehoorde aan de familie van Arenberg moest dikwijls een beroep doen op deze beschermheren om sauvegardes te verkrijgen : beschermbrieven om te proberen de plunderbendes tot iets meer inschikkelijkheid te bewegen.

Voor het overige was dikwijls de ellende troef. In dergelijke barre tijden had het kasteel veel te lijden, maar kon het vaak toch enige bescherming bieden aan de Vorselaarse bevolking.

Het is in dit kader dat we de eerste gedetailleerde vermeldingen over het Vorselaars kasteel moeten plaatsen. In de kerkrekeningen van 1578-1579[4] lezen we over een uitgave om « de ornamenten ende boecken vuijter kercken opt hoff te draghen » en even verder over de betaling van « drij pot biers alsmen de groote clocke opt hoff ghesoncken hadde ». Tussen haakjes, deze potten bier waren blijkbaar dik verdiend want de arbeiders hadden hun werk zeer goed gedaan : in de rekeningen van 1595-1596[5] lezen we « opt hoff gesocht nae ettelijcke clockspijse die aldaer hiet begraven te sijn ». In het Arenberg-archief lezen we over de uitermate vervallen toestand van het kasteel in 1578. Het komt uit de briefwisseling tussen de plaatsvervanger van de heer of vrouwe van Arenberg die in Vorselaar verbleef, namelijk drossaard Gualterotty, aan zijn opdrachtgeefster Margaretha van der Marck[6]. In zijn brief van 8 oktober 1578 schrijft de drossaard dat sedert een tweetal maanden een belangrijk deel van de Vorselaarse veestapel in veiligheid is gebracht op het kasteel en dat ook alle inwoners van het dorp daar verblijven zodat heel het huis van boven tot onder zo vol zit dat men nauwelijks nog een voet kan verzetten. De plunderende soldaten vinden bijgevolg een leeg dorp en willen het kasteel binnendringen. Tot op dat ogenblik kunnen ze nog met kalmerende woorden en kleine giften tevreden gehouden worden. Even later schrijft hij dat hij het initiatief genomen heeft om met twee à drie karren alle verplaatsbare kostbaarheden en ook de klokken uit de parochiekerk over te brengen naar het kasteel. De erediensten worden door de pastoor en zijn kapelaans in de kasteelkapel opgedragen. Op die manier kan hij beletten dat de kerkklokken hetzelfde lot ondergaan als deze uit het omliggende, namelijk door het leger van Oranje gesmolten te worden tot artillerie voor de verdediging van de stad Herentals.

Uit de verdere brieven blijkt dat zowel het kasteel als de omliggende bossen van de heer zwaar te lijden hebben van de legers van de verschillende kanten.

Het is dan ook niet te verwonderen dat er zware investeringen nodig zijn om de verwoestingen te repareren. Reeds op het einde van de zestiende eeuw wordt aan herstelling gedacht. Dezelfde drossaard Gualterotty stelt in een ongedateerd stuk voor om de tiendenschuur, waar de inkomsten van de heer van Arenberg zijn opgeslagen, te laten afbreken en een volledig nieuwe schuur te bouwen. Over het kasteel laten we hemzelf aan het woord: « Dmeste deel vanden huijse tot Vorsselaer als sale, selette ende corenzolder zoe ondicht ende ontdeckt is datmen tselve met stucken ende parcheelen hiere ende dair te repareren nijet langher holden en can, zulcx dat zulcker generaele deckinghe ten minsten costen zal tweehondert carolusgulden wes heur Genade hierinne geliefft gedaen te wordden »[7]

In het begin van de zeventiende eeuw is de toestand van de zolders nog steeds zeer slecht. In 1621 inspecteren de Vorselaarse schepenen de grote zolder boven de zaal en de zolder boven het poortgebouw. Ze vinden er niet alleen zeer slecht koren, maar ook zolders die aangetast zijn door wormen en ongedierte. In 1626 bezoekt het voltallig schepencollege het kasteel. Ze stellen vast « datter niet één plaats vrij en was voer den reghen oft egeen goet meer en conste gesolderen oft drooghe geleggen ». Daarop wordt besloten tot reparatie « int stoppen ende decken vant voirschreven Hoff, soo boven den corensolder als buijtten aende suijtsijde »[8] In het Vorselaars kasteelarchief vinden we de bevestiging van restauratiewerken in deze periode. In de « Staet vande onfange ende utgeven van Isaac van Ghele, drossart, rentmeester ende stadthouder vande leenen van Vorsselaer, Rethi ende Lichtart, beginnende 1 januarij 1628 ende expirerende den lesten decembris 1628 » staat onder de rubriek « Reparatie aen thuijs van Vorsslaer » : den rendant heeft so dit als naervolgenden jaer het geheele sloth van Vorsselaer doen overdecken, gelijck als het voer oogen blijckt, ende betaelt so aen dachuren, calck, tichelen, latten ende andere materialen de somme van 165 gulden, en in dezelfde rubriek staat : « aen Meester Arnout Machiels, gelaesmaeker van de gelasen overal te versien, als ennige nieuwe te leveren : 16 gulden 10 stuivers ».

Het volgende stuk dat we in het Arenberg-archief te Edingen aantreffen en chronologisch op het vorige volgt is een brief van Wouther Molenberchs aan zijn oom, de eerder vermelde drossaard van Vorselaar, Isaac van Ghele van 4 augustus 1636[9]. Deze rapporteert over de instorting van een toren van het kasteel de dag voordien, zondag 3 augustus. In de aanhef van de brief is reeds te merken dat Wouther Molenberchs nog nauwelijks van de schrik bekomen is : « Den grootten schroom ende verschrichthen die ons ende dese familie is overcomen is meerdere dan ick can schrijven oft iemandt mondelinghe relateren, alleenlijck Godt ierst ende voer al danckende dat wij met een partije van desen gesinne t samen in slape in onse sonden sijn versmacht sonder dat iemandt eens op onsen lieven heere soude hebben connen roepen oft peijsen ». Wat is er gebeurd ? Wouther Molenberchs is ‘s morgens opgestaan en heeft zijn huisgenoten opgeroepen. Een half uur later stort tijdens een onweer een torentje in dat « het thoreken van Sevenberghen » wordt genoemd en het valt noordwaarts in de kasteelgracht. Hierdoor worden ook de kamertjes naast de « salette » (de woonkamer) verpletterd, tesamen met alle meubelen en de bezittingen van Wouther Molenberchs, die nog enkel de klederen overhoudt die hij op dat ogenblik aanheeft. De benaming « het thoreken van Sevenberghen » verwijst waarschijnlijk naar de heerlijkheid Zevenbergen in Noord-Brabant, die familiebezit bleef tot 1648. De briefschrijver geeft nog aan dat de toren nochtans een van de veiligste delen van het kasteel is : « dit was de plaetse daer men in alle tempeesten hem meest betroude ende de kinderen vanden huijse liette slapen sonder achterdencken alsmen qualijck ennige plaetse int geheel huijs betroude, ende so wel onderhouden ende versien van daecke, dat een richel daerop niet en ontbraecke ». Toch geeft hij aan dat de algemene toestand van het kasteel slecht was : al eerder had men aan de familie van Arenberg die verblijft op het kasteel te Edingen laten weten dat de buitenmuren uit hun lood staan en dat de grond « valsch ende drijvende » is, maar er wordt nooit rekening mee gehouden. Overigens waren de funderingen van de muren reeds honderd jaar handenbreed gebarsten. En hij steekt nog verder een beschuldigende vinger uit : volgens hem worden de muren te zwaar belast door de buitenreparatie van de daken. Ook een oude schuur die telkens weer opgelapt is en hierdoor al meer gekost heeft als een nieuwe, is door het geweld van het onweer ingestort.

In oktober 1640 is er in de briefwisseling tussen de drossaard van Vorselaar en de zaakgelastigde van de graaf van Arenberg eveneens sprake van een wederopbouw van twee torens van het kasteel[10]. De drossaard herinnert aan de vervallen toestand van de twee torens en geeft aan dat deze mits een relatief kleine kost zouden kunnen bewaard worden. Hij verzoekt om een schatting te laten uitvoeren. De zaakgelastigde antwoordt dat hij hiermee akkoord gaat, maar geeft tegelijk weinig hoop voor een uitgebreide aanpak : « den rentmeester sal moghen doen eene estimatie vande noetelijcke wercken … sonder dat wij van intentie sijn daertoe groete costen te laeten gheschieden in dese coniuncture des tijts », met andere woorden : weinig centen voorzien in de begroting…

Nieuwe tijden breken aan
Eind 1641 krijgt Vorselaar een nieuwe heer: Marie Cleophe van Hohenzollern-Sigmaringen, de weduwe van Philips Karel van Arenberg, die op 25 september 1640 in Madrid overleden was, draagt Vorselaar over aan haar zoon Karel Eugeen. Deze Karel Eugeen was in Brussel gedoopt op 8 mei 1633 en was bijgevolg nog maar acht jaar toen hij heer van Vorselaar werd. Het zal duidelijk zijn dat het feitelijke gezag over het kasteel en het dorp bij zijn moeder bleef berusten. Korte tijd nadien wordt een nieuwe drossaard in Vorselaar aangesteld : Isaac van Ghele wordt opgevolgd door Franchois Buycx. Deze is gedoopt in Geel op 14 november 1605. In 1625 is hij ingeschreven aan de universiteit van Leuven. Later huwt hij met jonkvrouw Clara Proost, die geboren is in Oud-Gastel en de zuster is van Jan Proost die in 1663 Vorselaar zal kopen van de van Arenbergs.[11] Dat het drossaardschap bij de dorpsheer of –vrouw geld in het laatje bracht, blijkt uit de brief van 29 mei 1643 van secretaris Tiberius van Gierle aan zijn broer[12]. Hierin schrijft deze secretaris « herwaerts over is nijet nieuws dan dat Mons. Buycx, onsen nefe, drossaert van Vorsselaer, Rethie ende Lichtert is gewordden, mede oock rentmeester vanden voorschreven dorpen ende heeft hem wel ghecost 7000 gulden ten minsten ».

Nieuwe inzichten bij de vondst van ongekende stukken
Bij nazicht van het Vorselaars gemeentearchief waren we op een uitgavenpost gestoten, die later door de vondst van nieuwe stukken een duidelijker dimensie zou krijgen. In de dorpsrekening van 1645 lezen we : « aen Hendrick de Coninck soo voer wittenbroot, suijcker ende cruijt dat tot sijnen huijse is gehaelt als den raedtheer ende ingenieur tot Vorsselaer sijn geweest »[13] .

Recent werd ik door de heer Claude de Moreau de Gerbehaye die het fonds Arenberg in het Algemeen Rijksarchief inventariseert, geïnformeerd dat bij deze inventarisatie nieuwe archiefstukken over het Vorselaars kasteel waren bovengekomen. Hierbij wil ik hem uitdrukkelijk bedanken voor zijn tip. Inderdaad, onder het nummer La 5362 (/C2) berust thans een dossier over de heropbouw van het kasteel van Vorselaar onder de leiding van Pater Karel van Arenberg, bestaande uit 11 stukken waarvan 1 plan en 6 schetsen uit 1645. Het is dit dossier dat een nieuw en duidelijker licht werpt op de evolutiegeschiedenis van het Vorselaars kasteel. Het is inderdaad Pater Karel van Arenberg die als « raedtheer » in Vorselaar is geweest en er het beste van de lokale keuken kreeg voorgeschoteld.

De schetsen waarover sprake berusten thans echter niet in het dossier door een misklassement.

Alvorens we verder focussen op de archiefstukken zelf, moeten we even inzoomen op de figuur van pater Karel van Arenberg.

Pater Karel van Arenberg, geboren als Antoon van Arenberg
Antoon van Arenberg is het zesde kind van Karel van Arenberg en van Anna van Croy. Hij wordt op 23 januari 1593 in Brussel geboren.

Hij krijgt van jongsaf een degelijke opvoeding zoals het bij de hoge adel hoort. Samen met zijn broer Alexander wordt hij door zijn ouders naar zijn oom Karel van Croy in Heverlee gezonden, van waaruit het maar een kleine stap is naar de Leuvense universiteit. Geleidelijk bouwt hij er een schitterende loopbaan uit met verschillende facetten.

Zo is hij een student met een brede belangstelling : hij studeert geschiedenis, wiskunde, landbouw, geneeskunde, sterrenkunde en plantkunde. Daarnaast is hij een edelman die houdt van luxe : dure boeken, schitterende kledij en op tijd een uitstekend glas wijn. In 1613 wint hij zelfs de eerste prijs dans aan het Hof van Albrecht en Isabella, de gouverneurs van de Nederlanden. Professioneel wordt hij door aartshertog Albrecht in 1615 aangesteld tot zijn kamerheer, een sleutelfunctie aan het Hof.

Toch neemt korte tijd nadien zijn carrière een totaal andere wending. Op 18 januari 1616 sterft zijn vader Karel van Arenberg na een slepende ziekte. Nauwelijks twee maanden later, op 3 maart 1616, treedt hij als novice in bij de Kapucijnen in Gent, zonder zijn moeder hiervan in kennis te stellen.

Dergelijke carrière-ommekeer was niet evident. Vooreerst was de overstap van de hoge adel naar het klooster een wereld van verschil. Dit werd nog versterkt door Antoons’ keuze voor een bedelorde : de kapucijnen. Geen wonder dat zijn moeder, die daarenboven een sterk karakter had en wiens wil wet was, zich met alle middelen tracht te verzetten tegen de keuze van haar zoon. Ze probeert met zacht overhalen, met dreigementen, met het inschakelen van haar netwerk en relaties : niets helpt. Op 11 juni 1619 draagt hij zijn eerste mis op te Edingen en heeft inmiddels de kloosternaam Karel gekozen. Geleidelijk ziet zijn moeder in dat de keuze voor de kapucijnen Karels’ levensroeping is en tracht ze zich hiermee te verzoenen.

Binnen de kapucijnerorde blijven zijn talenten evenmin onder de korenmaat. Al snel wordt hij een schitterend predikant en wordt hij aangesteld tot officieel predikant aan het Hof van Albrecht en Isabella en tot vertrouweling van Isabella. Toch kent hij ook tegenslagen bij de uitbouw van zijn religieuze loopbaan. De Spaanse hofhouding in de Nederlanden verzet zich tegen zijn aanstelling als Provinciaal voor Vlaanderen in 1637 omdat hij een tegenstander is van de Spaanse overheersing. Ook in 1649 beïnvloedt zij de toenmalige Spaanse koning Philips IV om zijn benoeming tot Generaal van de Orde te weigeren. Zijn medepaters trekken zich weinig aan van het Spaanse lobbywerk en kiezen Karel van Arenberg bij herhaling tot Generaal Definitor. Nog in 1637 wordt hij in Rome ervan verwittigd dat het Spaanse Hof zijn terugkeer naar de Nederlanden weigert. Daarom verblijft hij de daaropvolgende jaren, tot 1643, bij zijn medebroeders in Keulen. Het is in die jaren dat Karel van Arenberg in Keulen een intense vriendschap opbouwt met de nuntius aldaar, Fabio Chigi, die in 1655 zal aangesteld worden als paus Alexander VII.

Op het artistieke vlak laat Karel van Arenberg zich eveneens opmerken. Hij schrijft tal van boeken, zowel over religieuze thema’s als over de familiegeschiedenis van de van Arenbergs. En – wat belangrijk is voor deze studie – ook op het architecturaal vlak doet men beroep op zijn talenten. Zo wordt hij reeds in 1624 aangesproken om het nieuw kapucijnerklooster te Tervuren uit te tekenen. Tijdens zijn ballingschap in Keulen laat hij ook restauraties en vergrotingen uitvoeren aan het kasteel van het dorpje Arenberg in de Duitse Eifel, waar de bakermat van de van Arenberg zich bevindt. Later, in 1650, tekent hij de plannen en leidt hij de bouwwerken van een nieuw kapucijnerklooster in Brussel. Enkele jaren later ontwerpt hij tevens de plannen voor het wondermooie park van Edingen.

Op 5 juni 1669 overlijdt hij, na een slepende ziekte, in het kapucijnenklooster in Brussel[14].

Gravure van pater Karel van Arenberg, archief van de Kapucijnen, Antwerpen (foto Jef Wouters)

Het verslag van het bezoek van Karel van Arenberg aan Vorselaar
Onder de titel : « Relation de la commission de mon voyage de Vorrselaer sur le faict de la redification et restablissement du chateau du ditte lieu le 18 d’avril 1645 par ordre de S.A. Madame la Duchesse d’Archot » of « Verslag over mijn reis naar Vorselaar in opdracht van Hare Hoogheid de Hertogin van Aarschot in verband met de wederopbouw en de herstelling van het Vorselaars kasteel op 18 april 1645 » vinden we enerzijds een dagboek van de reis van pater Karel van Arenberg naar Vorselaar en anderzijds een « Ghissinghe van t’gene soude moghen costen het recupereren vant casteel van Vorsselaer » : een bestek voor de herstellingswerken.

Het betreft een netjes door pater Karel van Arenberg in het Frans geschreven tekst. Hij begint met de doelstelling van zijn reis duidelijk aan te geven : « Mevrouw de Hertogin van Aarschot (Marie Cleophe van Hohenzollern) had me opgedragen om naar de Baronie van Vorselaar te reizen om er te overleggen met de drossaard en om er het kasteel te inspecteren. De drossaard had dit al in verschillende verzoekschriften gevraagd om zo beter van dit kasteel te kunnen genieten ». Het is duidelijk dat de nieuwe Vorselaars drossaard Francois Buycx ongeduldig staat te wachten om als plaatselijk vertegenwoordiger van de Vrouwe van Arenberg een deftig kasteel te kunnen bewonen. Zeker nu het eind van de vijandelijkheden van de Tachtigjarige Oorlog stilaan in zicht begint te komen wil hij een degelijke aanpak van de wederopbouw.

Ik stel voor om het dagboek verder dag per dag te overlopen :

  • dinsdag 18 april 1645: Pater Karel van Arenberg vertrekt naar Antwerpen. Van waar hij precies vertrekt staat niet aangegeven. Vermits de oorlog nog niet afgelopen is en Vorselaar op dat ogenblik door de Staten van Holland bezet is, vraagt hij aan drossaard Buycx om hem een paspoort voor de Staten van Holland te bezorgen en hem in Antwerpen met de koets te komen ophalen. Het paspoort blijft echter langer achterwege dan gebruikelijk en pater Karel moet in Antwerpen blijven wachten tot 23 april.
  • zondag 23 april 1645: Drossaard Buycx komt Karel in Antwerpen ophalen met het paspoort. ‘s Avonds komen ze in Vorselaar aan. In het huis van de drossaard nemen ze het avondmaal, tesamen met de secretaris van Vorselaar en zijn vrouw. Dezelfde avonds reeds vraagt pater Karel aan de drossaard om een meester-metselaar en een timmerman te laten komen om hem te informeren over de reparatiewerken.
  • maandag 24 april 1645: Twee timmerlieden uit Grobbendonk, Gaspar en Antoon de Laet, komen naar Vorselaar. Deze timmerlieden hadden al eerder timmerwerken uitgevoerd in Vorselaar. Zo vinden we in het kerkarchief een aannemingsovereenkomst voor timmerwerk aan het hoogkoor van de parochiekerk uit 1630[15] . Pater Karel neemt hen meteen mee naar het kasteel voor een grondig onderzoek. Hij wordt al dadelijk geconfronteerd met een vervallen toestand : « Het kasteel is in zeer slechte staat en zodanig herschapen in een ruine dat er nauwelijks nog een geschikte plaats overblijft. Dit komt hoofdzakelijk doordat alle fundamenten – en in het bijzonder deze van twee of drie torens – zodanig door het grondwater zijn aangetast dat ze niet langer kunnen behouden worden. De daken van deze torens en van heel het kasteel zijn helemaal rot, doordrenkt en gebroken zodat het overal doorregent. Hierdoor wordt de rest van het gebouw en de muren beschadigd. We kunnen hier echter iets aan doen en ze bewaren en herstellen indien de fundamenten en de daken worden gerepareerd. Daarom heb ik twee of drie plannen getekend van dit kasteel en van de daken. Verder heb ik aan de meester-metselaar en aan de timmerman opdracht gegeven om een bestek te maken van zowel het metselwerk als het timmerwerk om zo een globaal verslag te kunnen maken ».

‘s Namiddags schrijft Karel een brief naar de drossaard van Retie, dat naast Vorselaar en Lichtaart eveneens aan de Arenbergers toebehoorde, met de vraag om naar Vorselaar te komen om enkele lopende zaken af te handelen. Hij krijgt tevens bezoek van de procurator van de karthuizers van Lier die bij de pater een Lierse meester-timmerman komt aanbevelen. Karel, die de regels van het goed rentmeesterschap uitstekend kent, vraagt om deze timmerman ook even langs te sturen, om zo niet uitsluitend afhankelijk te zijn van metselaars en timmerlieden uit de nabije omgeving van Vorselaar.

  • dinsdag 25 april 1645: In de voormiddag komt de Lierse timmerman langs. ‘s Namiddags gaat Karel, samen met drossaard Buycx en Gaspar en Antoon de Laet, naar het kasteel van Grobbendonk. Dit kasteel was hersteld door beide meesters. Karel inspecteert er de uitvoering van de daken en van het metselwerk. Hij spreekt er ook met de kasteelbewoner, die tegelijk de secretaris van Vorselaar is, over de prijs en de kosten van de reparaties.
  • woensdag 26 april 1645: ‘s Morgens bezoekt pater Karel het huis van de Vorselaarse molenaar, dat in zeer slechte staat was. Samen met de timmerlieden overlegt Karel over de herstelling. De timmerlieden verzekeren hem dat een herstelling slechts 150 gulden zou kosten indien ze materialen zouden kunnen gebruiken die van het kasteel zouden komen indien dit hersteld zou worden. Nadien bezoekt hij ook de windmolen zelf. Deze is in goede staat. Wel adviseert de drossaard dat men bij de nieuwe verpachting op kerstdag 1645 de lokale molenaar zou verplichten in het molenhuis te wonen. Nu immers woont de molenaar in Grobbendonk, waar hij nog een molen heeft. Dit veroorzaakt veel ongemak.

Nadien keren Karel en de drossaard terug naar het kasteel.  Drossaard Buycx laat de pater verschillende braakliggende terreinen rond ket kasteel zien, die geschikt zijn om bomen te planten. Er is voldoende plantgoed door de talloze eikels van de bomen die Philips van Arenberg er 10 à 12 jaar voordien heeft laten planten. Omdat dergelijk plantwerk alleen baten oplevert geeft pater Karel aan drossaard Buycx de opdracht om zoveel mogelijk te planten als het seizoen het toelaat. De drossaard stelt ook voor om een mooie dreef te planten van het kasteel naar de dorpskerk, ongeveer een kwart mijl lengte, waarvoor enkel de gewone weg wat moet opgehoogd worden en wat waardeloos kreupelhout moet verwijderd worden. Pater Karel schuift de beslissing door naar zijn opdrachtgeefster, hertogin Marie Cleophe.

De drossaard laat eveneens een braakliggende plek voor het kasteel zien. Dit is nu een heide van ongeveer 150 roeden, die aan één kant laag ligt en er een vijvertje vormt. De drossaard stelt voor om dit op te hogen, gelijk te trekken en er landbouwgrond van te maken op zijn eigen kosten indien hij er acht jaar gebruik van zou mogen maken. Karel anwoordt dat dit kan, maar dan voor vier jaar, ook weer mits toestemming van de hertogin, en op voorwaarde dat Buycx rond dit perceel een aanplanting aanlegt op eigen kosten.

Karel krijgt die dag tevens bezoek van drie schepenen en de secretaris van Lichtaart die met hem verschillende dorpszaken komen bespreken.

Marc en Johan de Hulter, twee metselaars die in Gestel wonen, stellen Karel voor om de fundamenten van heel het kasteel en van de torens te herstellen en eveneens de muren, zowel onder als boven water tot een hoogte van tien voet, voor de som van honderd pattacons. De « witte ende kareelsteen »moet dan wel ter plekke geleverd worden. Pater Karel zet deze overeenkomst op papier en ze wordt vervolgens ondertekend en bij het dossier gevoegd.

Hij beveelt drossaard Buycx om het houten onderdak en de dakbalken van de grote zaal te verwijderen. Deze dreigen in te storten door regen of harde wind en zouden zo ongelukken kunnen veroorzaken.

De drossaard toont Karel ook op diverse plaatsen eiken bomen die niet meer groeien en die enkel nog kunnen dienen voor brandhout. Karel stelt Buycx voor om de lokale voster (boswachter) op pad te sturen voor een globale inventaris en om uit te rekenen hoeveel een verkoop ervan zou opbrengen om zo gedeeltelijk de reparatie van het kasteel te betalen.

  • donderdag 27 april 1645: ‘s Morgens krijgt pater Karel bezoek van de drossaard van Retie. Ze overleggen over een aantal lokale knelpunten. Karel vraagt hem tevens om grondig de Retiese bossen en bomen te onderzoeken, om na te gaan of ze kunnen dienen voor de wederopbouw van het Vorselaars kasteel of eventueel voor verkoop. Nadien overlegt hij ook met de Vorselaarse drossaard over de toestand van de bossen. Ze komen tot de conclusie dat Vorselaar en Retie voldoende bomen kunnen leveren zodat er geen dienen aangekocht te worden.

Dezelfde dag brengen de timmerlieden Gaspar en Antoon de Laet de plannen voor het dekken van de grote zaal en van de vier torens, namelijk de twee grote en twee kleine die zich aan de vier kanten van het kasteel bevinden. Zij engageren zich enkel voor het handwerk en voor het slopen en opruimen van het oude gebouw. Daarnaast zullen ze eveneens toezicht houden op het benodigde hout. Hun prijszetting bedraagt 1300 gulden. Voor het dekken van de grote toren boven de poort en de twee andere torens aan weerszijden vragen ze bovendien 200 pattacons. Volgens pater Karel is dit een zeer redelijke prijs. Toch hoopt hij deze prijs nog te verbeteren omdat men al het hout dat van de dakbedekking komt die nu op de grote zaal ligt, kan gebruiken om de andere torens te dekken en het zelfs kan gebruikt worden voor de wederopbouw van het huis van de molenaar en voor nog andere doeleinden. Pater Karel formuleert een duidelijke boodschap aan de hertogin « In feite zal het gebouw niets kosten, gelet op het grote voordeel dat eruit voortkomt, want het zou een spijtige zaak zijn om het kasteel en de gebouwen hun grote waarde te laten verliezen, zeker omdat men de middelen heeft om dit te verhinderen ».

Hij is blijkbaar van plan om terug uit Vorselaar te vertrekken want hij draagt drossaard Buycx op om hem de plannen toe te sturen die de meester-metselaar zal maken, zodat een bestek kan opgesteld worden. Deze plannen zijn toegezegd tegen de volgende zondag, 30 april.

Hij stelt ook aan de drossaard voor om 2000 gulden bij te dragen voor de wederopbouw. Deze som zal dan na de dood van de drossaard terug aan zijn erfgenamen worden overgemaakt.

Dit voorstel lijkt Buycx redelijk en hij belooft een spoedig definitief antwoord. Met dit bedrag en met de 300 pattacons die de erfgenamen van zijn voorganger Isaac Van Ghele nog moeten betalen, tesamen met de opbrengst van de verkoop van hout en andere materialen van het gebouw, zal men meer dan voldoende hebben om het kasteel terug in zijn oude staat te herstellen. Daarenboven hebben zowel de inwoners van Vorselaar als deze van Retie voorgesteld om bij te dragen, om materialen aan te dragen en om de gracht te ruimen die in zeer slechte staat is.

Pater Karel besluit zijn verslag met « drossaard Buycx zal alles met zeer grote ijver opvolgen om te kunnen genieten van dit voordeel, zodat de herstelling van dit kasteel ons ongemerkt in de schoot valt, waar we zeker moeten aan denken ».

Dan volgt een uitgebreide kostenraming : « de ghissinghe van t’gene soude moghen costen het recupereren vant casteel van Vorsselaer ». We hebben dit overzicht uit het Frans vertaald.

Pater Karel begint met nogmaals het opzet van zijn tussenkomst samen te vatten :

« Om het kasteel van Vorselaar terug op te bouwen en weer in zijn oorspronkelijke staat te herstellen, ‘t is te zeggen mooier en ruimer dan het ooit geweest is en om het terug geschikt te maken voor het logeren van zijn Heer heeft de zeer eerwaarde pater Karel van Arenberg laten onderzoeken wat er nodig is om het terug in de gepaste staat te herstellen. Dit onderzoek werd uitgevoerd zowel door metselaars, timmerlieden als anderen, zelfs met eigen ogen. »

Globaal komt hij tot een kostenraming van 5750 gulden met volgende specificaties :

  • werken uit te voeren door de metsers Marc en Jan de Hulter:
  • het verschoijen van heel het kasteel, onder en boven water, tot een hoogte van tien voet, inbegrepen de torens en muren en het aanbrengen en aanhalen van de « witten ende kareel steen », binnen de termijn van drie maanden na 18.05.1645: 240 gulden.
  • Het repareren, herstellen en vernieuwen van alle torens, vestingsmuren en galerijen, behalve deze van de grote zaal, tot op de hoogte die ze tot nu toe hebben gehad : 800 gulden.
  • werken uit te voeren door de meester-metselaar Gillis Vanderlinden alias Boeij :
  • het maken van de muren van de grote zaal ; van de ene tot de andere kant is dit 125 voet in de lengte, en de dikte is als volgt : op vier voet hoogte : 3 ½ voet ; tot aan de tweede verdieping : 3 voet en de rest tot op de hoogte van 32 voet : 2 ½ voet. De deuren en vensters moeten door hemzelf weggenomen worden op eigen kosten. Het afbraakmateriaal van het portaal en de kapel mag hij voor zichzelf houden: 380 gulden.
  • Het verbouwen van de toren die aan de kant van de grote zaal is ingestort tot wat hij vroeger was. Daarbij zou dan een voorgevel komen met ijzers voor luiken zoals hij vroeger geweest is aan de kant van de grote zaal. Hij zou ook de slotmuur aan de kant van de grote zaal opbouwen met een dikte van 3 ½ voet zodat deze identiek is met deze aan de andere kant. Hij zal de stenen van deze slotmuur aan de binnenkant slopen tot de hoogte van het eerste verdiep, die 16 voet moet bedragen: 600 gulden.
  • Het wegnemen van de dakpannen van de grote zaal en van de vier torens om ze te reinigen en ze terug te leggen over heel de lengte : 250 gulden.
  • werken uit te voeren door de timmerlieden Gaspar en Antoon de Laet:
  • de daktimmer en het dekken van de grote zaal over heel de lengte, evenals van de vier torens, namelijk de twee grote en de twee kleine die zich aan de vier kanten van het kasteel bevinden. Hiertoe moeten ze op eigen kosten alle benodigde hout laten zagen en het oude dak afbreken: 1300 gulden.
  • Het dekken van de overige torens, namelijk een grote toren boven de poort en twee kleinere aan de zijkanten: 480 gulden.
  • Voor kalk : minstens 1000 gulden
  • Voor bakstenen : 240 gulden.
  • Voor latten : 80 gulden.
  • Voor nagels : 100 gulden.
  • Voor draagbalken en ander hout voor de grote zaal : pro memorie
  • Voor dakpannen : pro memorie
  • Voor de arbeiders die de fundamenten opruimen : 50 gulden.
  • Voor ramen en vensters : 240 gulden.
  • Voor scheidingsmuren binnenin het kasteel : 500 gulden.

Andere archiefsporen over de herstellingswerken :
Blijkbaar wordt kort na het bezoek van pater Karel van Arenberg aan Vorselaar met de wederopbouwwerken gestart. In de dorpsrekeningen vinden we er immers verschillende verwijzingen naar.  Diverse rekeningposten betreffen « voeders steen » die door verschillende voermannen worden gehaald in Malle. Sommige zijn gedateerd : bamisse (oktober) 1645, kerstmis 1645. Telkens wordt als reden opgegeven : « tot opbouwinghe van t casteel alhier »[16].

Blijkbaar komt de hertog de werken zelf inspecteren. In de dorpsrekening van 1649 vinden we immers de vermelding : « aen Hendrick de Coninck voor eene wittenbroot ende ander cruijt gehaelt soo wanneer sijne Excellentie den Hertoch van Arschott alhier war : 3 gulden en 1 stuiver. »[17]. Een gelijkaardige aanduiding vinden we in 1652 : « betaelt aen Franchois Engels voor wittenbroot, folij, canneel welck in octobri lestleden als wanneer den prince opt casteel was, t sijnen huijse is gehaelt geweest : 6 gulden en 7 stuivers » en « aen Adriaen Coomans, beenhouwer tot Herentals, voor rundtvleesch ende haemelenvleesch hetwelck op het casteel alhier gehaelt is als wanneer onsen heere den prince daer gelogeert was »[18]. In de rekening van 1653 vinden we nog een aandenken aan dit bezoek : Pauwels Jacobs en Christiaen Woutergeerts worden vergoed voor het bijhouden gedurende respectievelijk 9 en 8 maanden van een windhond « voor onsen heere ende prince » : blijkbaar werd geen inspanning onverlet gelaten om het de dorpsheer naar de zin te maken…

In de kerkrekeningen vinden we eveneens indirecte sporen van deze werken. Blijkbaar wordt het restant van de schalies die aan het kasteel werden gebruikt nadien gerecycleerd voor het dak van de parochiekerk : « betaelt aen Cornelis van Meroeijen voor vrachten van schalien vant casteel alhier aen te haelen, mede voor het spel vande timmerlieden tot Ouwen (Grobbendonk) te vueren : 18 stuivers »[19].

Verdere restauratiewerken :
Op 29 december 1663 verkoopt Karel Eugeen van Arenberg de heerlijkheden Vorselaar en Lichtaart met onder andere het kasteel aan Jan Proost, raadsheer bij de Raad van Brabant en aan zijn echtgenote Anna Van Gindertaelen.

De nieuwe dorpsheer laat verdere werken uitvoeren aan het kasteel. Zo vinden we in de dorpsrekening van 1666 een post over werken aan de vest rond het kasteel en in de rekening van bamisse 1667 tot half maart 1668 diverse betalingen van stenen en schalies voor het kasteel. Ook in 1672 wordt het transport van 14336 stenen vanuit Malle vermeld.[20]

Jan Proost realiseert ook het voorstel dat Francois Buijcx aan pater Karel van Arenberg had voorgesteld, namelijk de aanleg van een rechte dreef die het kasteel met de dorpskerk verbindt. In de amortisatie van 17 maart 1668 wordt zij als volgt omschreven : « de voltreckinge van seeckere schoone ende costelijcke dreve oft leije recht van sijn casteel tot aende kercke van Vorsselaer »[21]. Dat de laatste metertjes soms het zwaarst wegen blijkt uit het akkoord tussen de Vorselaarse pastoor en Jan Proost uit de jaren 1672 – 1675 : om de dreef perfect kaarsrecht aan te leggen moet de pastoor immers overhaald worden om een stuk van zijn tuin af te staan[22] en dat is geen evidentie …

Wat leren we uit al die archiefstukken ?
Tot nu toe ging men er bij de geschiedschrijving van Vorselaar van uit dat het Jan Proost was die het Vorselaars kasteel heropbouwt na de Tachtigjarige Oorlog[23]. Thans kunnen we met zekerheid stellen dat de wederopbouw reeds een twintigtal jaren vroeger start en dat de coördinator van deze opdracht pater Karel van Arenberg is.

Via het plan krijgen we ook een gedetailleerder beeld van de nabije omgeving van het kasteel. Tussen het kasteel en de dorpskerk bevindt zich een bos dat werd aangeplant in december 1592. Het is een uitgebreid complex met geometrische dreven, waarvan het grondplan doet denken aan dit van een kasteel. We kunnen ons wel de vraag stellen of deze aanplanting ongeschonden de verschillende oorlogstoestanden en plunderingen heeft doorstaan.

Wanneer we op de directe omgeving van het kasteel focussen zien we de klassieke opdeling met een neerhof, enkel van buitenaf toegankelijk via een ophaalbruggetje, ongeveer ter hoogte van het huidige bruggetje over de vest, in het verlengde van de kerkdreef, en een breed omwaterd opperhof dat met een lange brug met het neerhof verbonden is. Het neerhof dient als ingang en als dekking van het kasteel. Meestal waren daar de boerderijen gesitueerd, hetgeen Genicot in het Groot Kastelenboek van België de schalkse bedenking doet neerschrijven dat « zelfs ten tijde van de renaissance, die periode van verfijning en snelle verandering, het principe van samenhang van neerhof en opperhof van toepassing bleef, zo dat de heer en zijn gasten genoodzaakt waren het neerhof met zijn mesthoop en opgeschrikt gevogelte over te steken om het eigenlijke woonhuis te betreden. » De vesten moeten zowel mens als dier beschermen tegen gevaar van buitenuit.

Plan van de kasteelgebouwen, van de hand van Pater Karel van Arenberg, 1645 uit het Fonds Arenberg van het Algemeen Rijksarchief (tekening Dirk Landuyt).

Men betreedt het kasteel via een zeshoekig poortgebouw, voorzien van een waterput en een trap. Het feit dat dergelijk hoog, stoer poortgebouw meteen optorent op het eind van de brug heeft ook een morele, ideologische en psychologische betekenis : « hier huist de macht ». Of we dit poortgebouw ook mogen betitelen als een donjon of woontoren is onduidelijk. Dergelijke donjon heeft meestal twee functies, namelijk « onderdak verlenen » en « beschermen »[24].  Frans Doperé en William Ubregts bestuderen in hun boek over « De donjon in Vlaanderen » de Vorselaarse donjon niet  omdat de muurdikte te gering zou geweest zijn[25]. Uit navraag bij de auteurs blijkt echter dat ze de huidige vierkante toren aan de westzijde van het kasteel voor de donjon namen, hetgeen door de archiefstukken die we hier bespreken duidelijk wordt weerlegd : deze toren komt niet op het plan van Pater Karel voor.

Foto van een plan van de eerste verdieping van het kasteel van Vorselaar, waarop het verschil in muurdikte tussen het oorspronkelijk gebouw en de vierkante toren duidelijk te merken is, 1837, archief kasteel Vorselaar (foto Jef Wouters)

Buiten het poortgebouw bevinden zich op de vier hoeken van het kasteel ronde torens. Het poortgebouw en de vier hoektorens zijn verbonden door een kasteelmuur, waartegen aan de kant van de binnenkoer een gallerij is aangelegd. Deze gallerij is gelijkvloers open, maar op de eerste verdieping gesloten. Het eigenlijke kasteelgebouw bevindt zich aan de westzijde en is praktischer en geriefelijker om verblijven dan het poortgebouw. Het is verdeeld in een zestal kamers. De twee grootste ervan hebben een open haard, die samen uitgeven in een imposante schouw. De buitenmuren zijn verder verstevigd met een aantal steunberen met kleinere torentjes.  We zien op het plan ook een uitsprong vanuit het eigenlijke kasteelgebouw naar de binnenplaats toe, met gotische ramen, waarschijnlijk de kasteelkapel.

De verdienste van pater Karel bestaat erin dat hij de wederopbouw op een fundamentele wijze heeft aangepakt : zeker de problematiek van het vocht, zowel opstijgend vocht uit de kasteelgrachten, als deze van het regenwater heeft hij ten gronde aangepakt. Het is niet verwonderlijk dat zo kort na de Tachtigjarige Oorlog, het verdedigingsaspect van het kasteel bewaard blijft. Het is pas een honderdtal jaren later dat het kasteel een nieuw uitzicht krijgt en door het slopen van de donjon, het openwerken van het grondplan en talrijke versieringen een « maison de plaisance » zal worden.

 


[1] CLEMEN P., Belgische Kunstdenkmäler, München, 1923, blz. 86.
[2] JANSSEN J., in GENICOT L.F., Het groot kastelenboek van België, deel 1, blz. 261.
[3] VAN OLMEN A., Vorsselaer, Geschiedkundige aantekeningen over het Dorp en zijne Heeren, Turnhout, 1929, blz. 29.
[4] Oud Kerkarchief Vorselaar, Rijksarchief Antwerpen, nr. 88.
[5] Oud Kerkarchief Vorselaar, Rijksarchief Antwerpen, nr. 94.
[6] Arenbergarchief Edingen, nr. 13-19, 21-24, 27, 29.
[7] Arenbergarchief Edingen, nr. 42.
[8] A.R.A.-Arenbergfonds : La 9165/2 : kwijtschriften van rekeningen.
[9] Arenbergarchief Edingen, nr. 61.
[10] A.R.A.-Arenbergfonds : La5362.
[11] Zie PAULUSSEN W., Het geslacht Buycx, zeshonderd jaar familiegeschiedenis, in Vlaamse Stam, 1986, nr. 3-4, blz. 145-157.
[12] Oud Gemeentearchief Gierle, Briefwisseling secretaris Tiberius, Minuten 1643-1657 in Rijksarchief Antwerpen.
[13] Oud Gemeentearchief Vorselaar, Rijksarchief Antwerpen, nr. 23.
[14] Een uitgebreide biografie van Karel van Arenberg is van de hand van Fredegand d’Anvers onder de titel Etude sur le père Charles d’Arenberg, frère-mineur capucin (1593-1669), Paris/Rome, 1919 en recent : Le père Charles de Bruxelles (Antoine d’Arenberg) 1593-1669, créateur du parc d’Enghien, door hertog Jean van Arenberg, exposé biographique à Enghien le 14 septembre 1996. Daarnaast licht Peter Neu in zijn tweede deel van “Die Arenberger und das Arenberger Land” (Koblenz, 1995) de figuur van pater Karel uitvoerig toe (blz. 72 tot 83)
[15] Oud kerkarchief Vorselaar, Rijksarchief Antwerpen, nr. 27.
[16] Oud dorpsarchief Vorselaar, Dorpsrekeningen 1646 en 1647, Rijksarchief Antwerpen, nr. 23.
[17] Oud dorpsarchief Vorselaar, Dorpsrekening 1649, Rijksarchief Antwerpen, nr. 23.
[18] Oud dorpsarchief Vorselaar, Dorpsrekening bamisse 1652 – half meert 1653, Rijksarchief Antwerpen, nr. 23.
[19] Oud kerkarchief Vorselaar, Rijksarchief Antwerpen nr. 126.
[20] Oud dorpsarchief Vorselaar, Dorpsrekeningen 1666, 1667 en 1672, Rijksarchief Antwerpen, nr.23.
[21] Archief kasteel Vorselaar, nr. 100.
[22] Oud kerkarchief Vorselaar, Rijksarchief Antwerpen nr. 283.
[23] VAN OLMEN A., o.c., blz. 34.
[24] GENICOT L.F., Het groot Kastelenboek van België, deel 1 : Burchten en hoevekastelen, blz. 16.
[25] DOPERE F. & UBREGTS W., De donjon in Vlaanderen, Leuven, 1991, blz. 97, noot 209.