Generaties aan renovaties

Een kasteel is nooit af

“Renoveren“ staat op het bouwsalon meer dan ooit in de kijker, het is echter van alle tijden.

Noden, opvattingen en modes veranderen. Het Vorselaars kasteel is hier een mooi voorbeeld van. De kunst hierbij is de sporen van het verleden te “lezen” en ze in hun tijdsgeest en context te plaatsen.

Bron: Struye J., Kell W.M. Kastelen in België, Deurne, 1983:

Omdat de gebouwen van de aristocratie aan de spits stonden van de technologie van hun tijd en de zetel en residentie waren van de machthebbers worden zij de geschiedenis door constant gewijzigd en altijd aangepast aan de nieuwe ideeën en betrachtingen van de gezagsdragers. Kastelen zijn in die zin tezelfdertijd tekenen van continuïteit en van evolutie. Terwijl zij van eeuw tot eeuw met al hun motieven en elementen naar het verleden en naar tradities staan terug te wijzen, worden zij telkens ook door hun nieuwe bewoners beladen en aangekleed met de waarden van de dag. Een kasteel dat van zijn fundamenten tot in de nok in één stijl opgetrokken werd en zo tot ons gekomen is, is een grote zeldzaamheid. We zullen verderop zien dat Hex zo een geval is, uit armoede. De erfgenamen van prins-bisschop de Velbrück hadden nooit de middelen om zijn achttiende-eeuwse creatie op de Limburgse buiten aan te passen aan de latere smaak. Als er hier en daar wel een homogeen kasteel staat is dat vaak een negentiende-eeuwse verwezenlijking.

Vorselaar in de Kempen is een schoolvoorbeeld van een hybride en heterocliet (van zeer verschillende aard) kasteelgeval, dat echter een zeldzaam indrukwekkend en esthetisch bevredigend aanbik biedt. Als place forte zou Vorselaar tussen zijn moerassen die het een zekere ontoegankelijkheid verlenen, teruggaan tot een Romein castrum uit de eerste eeuw voor Christus. Het imperium zou hier aan zijn noordergrens een relais op een weg bemand hebben. Het lijkt dat de plek sindsdien ononderbroken gebruikt werd als een oord van overheersing van de omgeving. Voor zover de grote lijnen van de oorspronkelijke aanleg nog te herkennen zijn achter het masker van de talrijke verbouwingen van later, moet het waterslot van Vorselaar uit de dertiende eeuw dateren. Klassiek en functioneel was het vierkant van grondplan met vier ronde torens op zijn hoeken. Die torens staan er nog maar het is lang geleden dat ze nog een belegering beleefd hebben. Ze werden na de renaissance afgedekt met trechtervormige daken met een superstructuur in klokvorm. In zijn militaire en middeleeuwse verschijningsvorm was het slot tevens voorzien van een zeskantige ingangstoren, ten zuiden van de spectaculair grote perimeter die ommuurd was. Die toren is geheel weg, daar ligt nu en ontzagwekkende oprit van baron de Borrekens. In de noordgevel, uitkijkend over de slotgracht, zit echter nog de vierkante meestertoren van het fort van toen ingewerkt.

Toen Arnolf van Rotselaar, eerste heer van Vorselaar bij de gratie van de hertog van Brabant, zich hier rond het jaar 1272 installeerde, was die moot door vestingmuren omgeven, die vermoedelijk even hoog waren als de hoektorens die er nog staan. Binnen die omheining stonden verschillende gebouwen, waarvan de belangrijkste die aan de noordzijde waren. Dat moeten de kwartieren van de heer zelf geweest zijn, als uitbreidingen toegevoegd aan de meestertoren. In de zestiende eeuw lijkt het goed vervallen en in onbruik geraakt te zijn. Zijn moderne geschiedenis start in de zeventiende eeuw met de aankoop door een zekere Jan Proost. Hij verlaagde de verstevigde muren die hij in de Nederlanden van toen niet meer nodig had, maar behield de zes torens : de vier hoektorens, de toegangstoren en het donjon. Proost heeft wellicht de koer van de gebouwen schoongeveegd en alleen de noordelijke vleugel voor zijn eigen behuizing overgehouden.

Het slot stond toen nog in een onregelmatige plas water. Jan Proost is die al beginnen recht te trekken, want de eerste aanzet van de prachtige eikendreven rond Vorselaar die nog altijd de roem zijn van het goed, is van hem. Karakteristiek voor het gebouw zijn de zware steunberen die de noordelijke, westelijke en oostelijke gevels van het eigenlijke slotgebouw schragen. Ze staan er omdat de ondergrond moerassig is, en ze het gewicht van het gebouw aldus over een groter steunvlak verdelen. Het profiel van die steunberen doet het kasteel als het ware fors uit het water opgestuwd worden. De huidige vorm van de daken van Vorselaar moet ook uit de dagen van kasteelheer Proost komen. In het midden van de voorgevel die naar het zuiden uitkijkt, werd er een fronton in de meest zuivere barokstijl aangebracht, maar dat is weg.

Jan Proost had Vorselaar op de laatste dag van het jaar 1663 gekocht van Karl Eugeen van Arenberg. Na hem ging het goed over in de handen van de Antwerpse adellijke familie de Pret, van wie een meisje het in 1734 in haar bruidsmand in het bezit bracht van een graaf van de Werve. Baron Raymond de Borrekens, de huidige bewoner die dagelijks op zijn fiets in zijn park te zien is, is daar onrechtstreeks mee verwant. In de loop van de achttiende eeuw werd de zware muurmantel rond het slot in twee fasen afgebroken, ook de massieve poorttoren en zijn ophaalbrug gingen eraan. De gracht die die ingangstoren ten zuiden afschermde en waarover alleen een houten brug lag, werd gedempt. De huidige, monumentale lay-out van Vorselaar werd in die jaren verwezenlijkt door verderop ten zuiden een U-vorm van dienstgebouwen met hun open, klare renaissancegevels naar het getormenteerde kasteel toe, op te richten.

Rond het kasteel bleef er een redelijk grote plas over, maar hij werd wel geometrisch recht getrokken. Evenwijdig met de hooggestamde dreven, werden de slotgrachten recht afgestoken. Van uit de lucht gezien, zijn er weinig kastelen die nog zo hoogmoedig en zo soeverein een stukje van de wereld domineren als het huidige Vorselaar. Waar de poorttoren en zijn gracht verdwenen zijn, helt het voorplein van het slot naar het zuiden af, en gaat daar over in een weelderige, geometrische pronktuin. In de zomer staan de bloemen er ongenaakbaar te pralen, tussen de grote omarming van de kanalen die de moot van de heer van zijn bossen rondom afscheiden. Op een ander eiland binnen grachten, palend aan het grote centrale eiland waarop het kasteel en de bijgebouwen staan, ligt de moestuin. Het geheel in zijn grote rechthoek van water, is een lichtende plek in het vlakke Kempense landschap. Het goed ligt er in het groen van zijn bossen gerijpt, zoals oude port in de kelder.

Sommige kastelen bij ons werden zo ingrijpend verbouwd, dat je op de duur in de wirwar van vleugels niet meer klaar, logisch en hiërarchisch het hoofdgebouw herkent. Dit zal de bezoeker niet in Vorselaar overkomen. De opgang naar het kasteel verloopt over twee bruggen en door twee poorten, wat een niet geringe mate van eerbied en van ontzag opwekt. Wanneer de koets over de kasseien van het voorhof ratelt, is het kasteel van de heer nog altijd een goede halve kilometer ver, aan het uiteinde van een oprit door de tuinen. De huidige aanblik van de gevel is van Maria Herman Jozef van de Werve, die rond 1860 burgemeester van Vorselaar was. Het lag geheel in de lijn van zo’n aristocraat-politicus om in die jaren van crisis de werklozen van zijn dorp met de verbouwing van zijn kasteel brood en bezigheid te verschaffen. De gevels van het kasteel werden gewoon hoger opgetrokken, tot boven de daklijn uit. De vensters werden in gotische inspiratie omgewerkt, in Spaans-Moorse of Spaans-Vlaamse stijl. Het barokke fronton van Proost dat te nederig bevonden werd, moest de plaats ruimen voor een Tudor-toegangsgeheel dat bijna een kasteel op zichzelf is. De kasteelpoort komt nu de bezoeker tegemoet aan het uiteinde van een uitspringend hallgedeelte, dat vooraan geflankeerd wordt door twee gekanteelde en uiteraard geheel nutteloze verdedigingstorens.

Vooral die kantelen zijn interessant, omdat ze zo nutteloos en zo irrealistisch zijn. Ze zijn van een bijzonder ingewikkeld model, dat de krijgsarchitectuur zelf nooit verwekt heeft. Dat kon alleen het ludieke temperament van de negentiende eeuw. Die torentjes die dus tegen de oudere gevel staan, en hem een plastisch reliëf verschaffen, vertonen niet minder dan drie verschillende overkragingen, die telkens met variërende motieven onderlijnd werden. Hier is een begaafd architect aan de tekentafel bezig geweest, aan een huis voor Blauwbaard en voor Sneeuwwitje. Een kasteel was in de negentiende eeuw ook nooit af, zonder een stuk trapgevel. Die heb je in Vorselaar van een zeer gesofisticeerd model, zowel in de zuidelijke voorgevel als in de noordelijke achtergevel. In de fundamenten van de vroegere, verdwenen verdedigingsmuren ten oosten en ten westen werden twee balkons over het water uitgewerkt. Het was de bedoeling de contouren van een middeleeuws fort te suggereren, maar daarvoor vallen de kantelen waarlijk te laag uit. Geen aanval valt van op die balkons te weren. Een kasteelvrouw kan daar ten hoogste afscheid staan wuiven, voor een gezelschap dat aan de overkant van de gracht op jacht in de bossen vertrekt. Hier is niets militairs meer aan.

Die gedemilitariseerde balkons van Vorselaar, zijn neogotiek en zijn Tudor, onthullen ons hoe de negentiende eeuw de vormtaal aanvoelde van de gebouwen die zij geërfd had. Zij had namelijk slechts oog voor die vormen zelf, ontdaan van alle functionaliteit. Onze overgrootvaders voelden zich nergens in hun vrijheid van interpretatie geremd. Er was geen traditionele vorm die zij niet van betekenis durfden te ontkleden, om hem te gebruiken in het spel van hun fantasie. Vorselaar is daardoor een bijzonder heterocliet gebouw. Het is zo stoer maar tegelijkertijd zo onschadelijk, dat het een tinnen sierkanon lijkt. De waardigheid van de ronde hoektorens die waarachtig middeleeuws en authentiek van oorsprong zijn, werd bewust gebroken door het aanbrengen van Spaans-Vlaamse renaissancevensters, terwijl het buitenissige afsteken van de Tudor-bovenbouw boven de poort het blokvormige, vierkante grondplan van vroeger neutraliseert.

De vader van de huidige baron had het opgegeven nog verder aan Vorselaar te verbouwen, omdat zijn eigen vader tot zijn laatste adem met mortel en stenen bezig geweest was. Hij besloot dat er maar eens een eind aan moest komen, en richtte zijn aandacht exclusief op de bossen. Met zijn eikendreven, zijn waterpartijen en zijn tuinen, en met het indrukwekkende gebouw zelf in witte steen, staat het kasteel daar nu als een laaiend getuigenis van aristocratisch zelfvertrouwen. Het is een slot dat zo vol is van zichzelf, zo bewust van zijn persoonlijkheid, dat de tegenspraken in zijn eigen vorm het nauwelijks kunnen deren. Vorselaar is manifest een gebouw dat ontstaan is uit het type zelf van de middeleeuwse verschansing, maar dat met elke verschuiving in de tijdsgeest markante wijzigingen ondergaan heeft. Vorselaar is zo gratuit en buitenissig, dat het meest middeleeuws aan die getransformeerde ridderburcht eigenlijk nog de bekanteelde torentjes zijn, die ze pas in de vorige eeuw kreeg.